Iedere ambtenaar kent inmiddels wel de beginselplicht tot handhaving. En ja, als dan eenmaal besloten is om handhavend op te treden is er vaak geen houden meer aan. Zwart-wit denken neemt de overhand: horen is onzin, termijnen zijn termijnen en de overtreder moet niet zo zeuren. Oók in de kerstperiode. Daar komen wel eens ongelukken van, zoals bleek uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2158)

Mevrouw A was eigenaresse van een recreatiewoning in Zeewolde. Zij had de woning verhuurd aan 4 arbeidsmigranten. Dat was in strijd met het geldende bestemmingsplan ter plaatse.

Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde heeft na een controle in november 2018, kort daarna (op 6 december 2018) en zonder mevrouw A te horen, aan haar gelast om het niet-recreatief gebruiken of laten gebruiken van haar recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden onder oplegging van een dwangsom ineens van € 25.000,00. Daarbij is haar een begunstigingstermijn tot uiterlijk 4 januari 2019 gegeven om een einde te maken aan de overtreding. Dat haalt mevrouw A niet. Wel zorgt ze ervoor dat de arbeidsmigranten medio februari 2019 uit de woning zijn. Mevrouw A was tot mei 2019 eigenaresse van de recreatiewoning op het perceel. In november 2019 volgt een invorderingsbeschikking.

Mevrouw A maakte natuurlijk bezwaar tegen de last onder dwangsom. Het college bleef volhouden, de last onder dwangsom bleef dus in stand. Daarna volgde beroep bij de rechtbank. Ook die geeft het college gelijk: inderdaad had het college haar moeten horen voordat de last onder dwangsom zou worden opgelegd, maar dat wordt door de vingers gezien (artikel 6:22 Awb), omdat ze in bezwaar is gehoord en daar haar zienswijze en bezwaren heeft kunnen uiten.

Toch is mevrouw A het er nog steeds niet mee eens. In hoger beroep meldt ze dat ze “de overtreding zo spoedig als dat voor haar mogelijk was en ook vóór de hoorzitting in bezwaar op 26 februari 2019 al had beëindigd, maar dat ten tijde van die hoorzitting de dwangsom al was verbeurd. Zij heeft dus niet effectief haar standpunt over de last naar voren kunnen brengen en is dus niet vóór het verbeuren van de dwangsom van € 25.000,00 ineens in de gelegenheid gesteld om aan het college kenbaar te maken dat zij er alles aan heeft gedaan om de overtreding zo spoedig mogelijk te beëindigen, maar dat de geboden termijn voor haar onder de gegeven omstandigheden te kort was, ook omdat deze termijn deels in de kerstperiode viel.” Mevrouw A heeft ook nog met nadruk verteld, dat zij onder meer in verband met haar hoge leeftijd en het overlijden van haar echtgenoot, die de zaken met betrekking tot de recreatiewoning regelde, de verhuur van die woning aan een bedrijf had uitbesteed. Dit bedrijf regelde de verhuur voor meer eigenaren van recreatiewoningen op het recreatieterrein en haar was over dit bedrijf verteld dat het met de gemeente afspraken had gemaakt over de verhuur op het recreatieterrein en het bijhouden van een goede nachtregistratie.

Mevrouw A beseft dus, dat zij de overtreding heeft begaan, maar ze had volgens haar te kort de tijd om deze voor 4 januari 2019 te beëindigen, omdat de eigenaar van het ingehuurde bedrijf in die periode in Zuid-Afrika verbleef, zoals ook de gemeente bekend was, en zij de huurders niet kon bereiken, ook omdat de begunstigingstermijn deels in de kerstperiode viel. Zij heeft geprobeerd met de gemeente hierover contact te zoeken, maar dit is niet gelukt, zodat zij uiteindelijk op 18 december 2018 een officieel verzoek om verlenging van de termijn bij de gemeente heeft ingediend, maar hierop heeft het college niet binnen de begunstigingstermijn beslist.”

De Afdeling is het eens met mevrouw A, want de bezwarenzitting kwam in feite al te laat, namelijk pas op het moment dat de dwangsom al was verbeurd. Het college had de begunstigingstermijn dus moeten verlengen:

 

“2.2.    Niet in geschil is dat het college aan [appellante] van het door het college voorgenomen bestuurlijk optreden tegen de op 14 november 2018 geconstateerde overtreding, in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, geen vooraankondiging heeft gedaan en dat zij de last rauwelijks heeft ontvangen. Weliswaar heeft zij haar bezwaren tegen de aan de last verbonden begunstigingstermijn in bezwaar naar voren kunnen brengen en is zij ook op 26 februari 2019 op haar bezwaar gehoord, maar ten tijde van deze hoorzitting was die termijn al verstreken en de dwangsom al verbeurd. Niet in geschil is ook dat zij de overtreding toen al had beëindigd. In aanmerking genomen de door [appellante] ook al in bezwaar aangevoerde redenen waarom het haar niet was gelukt om de overtreding voor 4 januari 2019 te doen beëindigen en waarom de aan de last verbonden begunstigingstermijn te kort was, waaronder de omstandigheid dat de helft van deze termijn in de kerstperiode viel en zij van de voorgenomen last geen vooraankondiging had ontvangen, is de Afdeling van oordeel dat het college gelet op de bij deze last betrokken belangen bij het besluit op bezwaar niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [appellante] onverkort aan de aan de last verbonden termijn te houden. Onder de gegeven omstandigheden van dit geval was het redelijk geweest om de termijn te verlengen tot de datum van de daadwerkelijke beëindiging van de overtreding. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.” Ook het invorderingsbesluit had dus geen rechtsgrond en daardoor ging het verbeurde dwangsombedrag van € 25.000,= aan de neus van het college voorbij.

Moraal van het verhaal?

Als degene die aangeschreven wordt met de last onder dwangsom niet wordt gevraagd naar een reactie op het voornemen daartoe (horen), dan weet het bestuursorgaan per definitie niet of er mogelijk belemmeringen zijn om de last uit te voeren. Het niet horen kan worden ‘gerepareerd’ door het horen in het kader van een bezwaarschrift, maar dat heeft natuurlijk alleen maar écht meerwaarde als en voor zover de dwangsom nog niet verbeurd is. Dus: horen van de overtreder vóór het opleggen van de last onder dwangsom heeft de voorkeur, en als dat niet lukt, verleng dan de begunstigingstermijn. Die paar weken dat de overtreding mogelijk langer duurt, hebben voor het bestuursorgaan immers minder grote gevolgen dan het niet kunnen innen van de verbeurde dwangsom. Zéker als algemeen bekend is dat in een recesperiode maar weinig organisaties goed bereikbaar zijn….

Minou Woestenenk

Verschenen in: Wolters Kluwer nieuwsbrief Wabo & omgevingsvergunning Plus, jaargang 14, nummer 10, 8 oktober 2020