Het komt nog voor: situaties waarin de eigenaar van een perceel een bouwwerk niet zelf gebouwd heeft en niet weet dat er nooit vergunning voor is verleend, maar er altijd van uit is gegaan dat het bouwwerk er met de nodige overheidstoestemmingen staat. Een college van burgemeester en wethouders kan, óók na járen, nog steeds besluiten tot handhavend optreden. Kun je dat dan tegenhouden als huidige eigenaar van de grond en het daarop gebouwde bouwwerk?
De wettelijke regels
Voor het bouwen van een bouwwerk of een gebouw is in beginsel een vergunning nodig: een vergunning om te bouwen (2.1 lid 1 onder a Wabo) en soms ook een vergunning voor het gebruik van het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan (2.1 lid 1 onder c Wabo). Soms mag het bouwen en/of gebruiken zonder vergunning. In gevallen waarin de vergunning nodig is, kan het belangrijk zijn om te weten (en te kunnen bewijzen) wannéér het (vergunningplichtige) bouwwerk of gebouw is gebouwd. Het verbod om een zonder bouw- of omgevingsvergunning gebouwd bouwwerk in stand te laten is op 1 april 2007 in werking getreden (toen nog opgenomen in artikel 40 Woningwet, nu artikel 2.3a lid 1 Wabo).
Kort gezegd: het is verboden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning te bouwen én het is verboden om een bouwwerk dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Eerdere uitspraken van rechters (jurisprudentie)
In een uitspraak van 17 maart 2010 bepaalde de Afdeling bestuursrechtspraak dat in gevallen waarin de huidige eigenaar niet zélf bouwwerken zonder of in afwijking van een bouwvergunning heeft gebouwd, maar het gebouwde voor 1 april 2007 heeft verworven en aldus in stand laat, de rechtszekerheid zich er in beginsel tegen verzet dat het college handhavend optreedt wegens overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b van de Woningwet (nu dus artikel 2.3a lid 1 Wabo).
In een uitspraak van 27 mei 2015 bepaalde de Afdeling bestuursrechtspraak vervolgens dat het aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat de nieuwe eigenaar overtreder is van de vergunningplicht, neergelegd in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo en de daartoe vereiste feiten te stellen. De bewijslast ligt dan dus duidelijk bij het bestuursorgaan en niet bij de vermeende overtreder (hoewel die dan de door het bestuursorgaan gestelde feiten wel dient te weerleggen, indien en voor zover dat niet gebeurt, moet de rechter blijven uit gaan van de feiten zoals gesteld door het bestuursorgaan).
Wat betekent dat voor de praktijk?
Een bestuursorgaan kan aan de huidige eigenaar van een illegaal bouwwerk géén last onder dwangsom opleggen, als hij de eigendom van het bouwwerk vóór 1 april 2007 heeft verkregen en hij géén concrete aanwijzingen had dat het bouwwerk zonder vergunning was gebouwd. Dat moet dan dus wel bewezen worden, de bewijslast ligt bij het bestuursorgaan.
Het bestuursorgaan heeft dan nog wel de mogelijkheid om op te treden door het opleggen van een last onder bestuursdwang. De te kiezen grondslag daarvoor vergt echter wel enig juridisch denkwerk. Grondslag zou kunnen zijn de overtreding van artikel 2.3a lid 1 Wabo, de enige te kiezen vorm is dan de lastgeving onder bestuursdwang, zonder de mogelijkheid van kostenverhaal op de huidige eigenaar (anders gezegd: de gemeente moet dan de kosten van bestuursdwang zelf dragen). Handhavingsinitiatieven gericht tegen de voormalige eigenaar lijken kansloos, aangezien deze niet als overtreder kan worden beschouwd, die het in zijn macht heeft om aan de overtreding een einde te maken.
Last van illegale bouwwerken? Handhavingsverzoek indienen?
Ik help u graag. Bel of mail mij!
Recente reacties